Een Cursus
In Wonderen

Geautoriseerde Online Editie
Werkboek

LES 167

Er is één leven, en dat deel ik met God.

1. 1Er zijn geen verschillende soorten leven, want leven is als de waarheid. 2Het heeft geen gradaties. 3Het is de ene toestand waarin alles wat God geschapen heeft deelt. 4Net als al Zijn Gedachten, kent het geen tegendeel. 5Er is geen dood, omdat wat God geschapen heeft Zijn leven deelt. 6Er is geen dood, omdat een tegendeel van God niet bestaat. 7Er is geen dood, want de Vader en de Zoon zijn één.

2. 1In deze wereld lijkt er een toestand te zijn die het tegendeel is van leven. 2Jij noemt die de dood. 3Niettemin hebben we geleerd dat het idee van de dood vele vormen aan kan nemen. 4Het is het ene idee dat ten grondslag ligt aan alle gevoelens die niet opperst geluk zijn. 5Het is het alarmsignaal waarop je reageert in enige vorm die geen volmaakte vreugde is. 6Alle smart, verlies, benauwenis, alle lijden en pijn, zelfs een klein zuchtje van vermoeidheid, een licht ongemak of de geringste frons, erkent de dood. 7En ontkent zo dat jij leeft.

3. 1Jij denkt dat de dood iets van het lichaam is. 2Toch is het slechts een idee, niet van toepassing op wat als fysiek wordt gezien. 3Een gedachte bevindt zich in de denkgeest. 4Ze kan vervolgens worden toegepast zoals de denkgeest dat beveelt. 5Maar ze moet bij haar oorsprong worden veranderd, wil verandering plaatsvinden. 6Ideeën verlaten niet hun bron. 7De nadruk die deze cursus op dat idee heeft gelegd, is het gevolg van de centrale plaats die het inneemt bij onze pogingen jou je denken over jezelf te laten veranderen. 8Het is de reden dat je kunt genezen. 9Het is de oorzaak van genezing. 10Het is de reden waarom jij niet kunt sterven. 11De waarheid daarvan is de grondslag van jouw eenheid met God.

4. 1De dood is de gedachte dat je gescheiden bent van je Schepper. 2Het is het geloof dat omstandigheden veranderen en emoties wisselen als gevolg van oorzaken die jij niet beheersen kunt, die je niet gemaakt hebt en nooit kunt veranderen. 3Het is de vaste overtuiging dat ideeën hun bron kunnen verlaten en eigenschappen kunnen aannemen die de bron niet bevat, waardoor ze van hun eigen oorsprong gaan verschillen, daarvan afgezonderd zowel naar aard als naar afstand, tijd en vorm.

5. 1De dood kan niet uit het leven voortkomen. 2Ideeën blijven verenigd met hun bron. 3Ze kunnen alles uitbreiden wat hun bron bevat. 4Daarin kunnen ze zichzelf verre te boven gaan. 5Maar ze kunnen niet het leven schenken aan wat hun nooit gegeven werd. 6Zoals zij gemaakt zijn, zo zal hun maaksel zijn. 7Zoals zij geboren werden, zo zullen zij op hun beurt geboren doen worden. 8En waarvandaan zij komen, daarheen zullen ze terugkeren.

6. 1De denkgeest kan denken dat hij slaapt, maar dat is alles. 2Hij kan niet veranderen wat zijn waaktoestand is. 3Hij kan geen lichaam maken, noch in een lichaam wonen. 4Wat aan de denkgeest vreemd is bestaat niet, het heeft immers geen bron. 5Want de denkgeest schept alles wat er is en kan daaraan geen eigenschappen geven die hij zelf niet bezit, noch zijn eigen eeuwige denkstaat veranderen. 6Hij kan het fysieke niet maken. 7Wat lijkt te sterven is slechts het teken van de denkgeest in slaap.

7. 1Het tegendeel van leven kan alleen een andere vorm van leven zijn. 2Als zodanig laat het zich verzoenen met wat het geschapen heeft, omdat het in waarheid geen tegendelen zijn. 3De vorm ervan kan veranderen, het kan lijken wat het niet is. 4Maar denkgeest is denkgeest, wakend of in slaap. 5Hij is niet zijn tegendeel in iets wat geschapen is, noch in wat hij schijnt te maken, wanneer hij meent te slapen.

8. 1God schept alleen de wakende denkgeest. 2Hij slaapt niet en Zijn scheppingen kunnen niet delen wat Hij niet geeft, noch omstandigheden maken die Hij niet met hen deelt. 3De gedachte van de dood is niet het tegendeel van gedachten van leven. 4Voor eeuwig zonder tegenkanting van tegendelen in welke vorm ook, blijven de Gedachten van God voor eeuwig onveranderlijk, met het vermogen zich voor eeuwig onveranderlijk uit te breiden, maar toch binnen zichzelf, want ze zijn overal.

9. 1Wat het tegendeel van leven schijnt, is alleen in slaap. 2Wanneer de denkgeest besluit te zijn wat hij niet is, en verkiest een vreemde macht aan te nemen die hij niet heeft, een oneigen toestand waartoe hij niet komen kan, of een kunstmatige gesteldheid die binnen zijn Bron niet bestaat, lijkt hij slechts een poosje te gaan slapen. 3Hij droomt van de tijd: een interval waarin wat schijnt te gebeuren nooit heeft plaatsgevonden, de teweeggebrachte veranderingen geen substantie hebben en alle gebeurtenissen nergens zijn. 4Wanneer de denkgeest ontwaakt, gaat hij slechts voort zoals hij altijd is geweest.

10. 1Laten we vandaag kinderen van de waarheid zijn en ons heilig erfgoed niet ontkennen. 2Ons leven is niet zoals wij het ons inbeelden. 3Wie verandert het leven omdat hij zijn ogen sluit, of maakt zichzelf tot iets wat hij niet is omdat hij slaapt en in dromen het tegendeel ziet van wat hij is? 4We vragen vandaag niet om de dood, in welke vorm ook. 5En evenmin zullen we ingebeelde tegendelen van leven zelfs maar een moment laten verblijven waar de Gedachte van eeuwig leven door God Zelf is geplaatst.

11. 1Zijn heilig huis trachten we vandaag te bewaren zoals Hij het gegrondvest heeft en wil dat het voor eeuwig en altijd zal zijn. 2Hij is Heer over wat wij denken vandaag. 3En in Zijn Gedachten, die geen tegendeel hebben, begrijpen we dat er één leven is, en dat delen we met Hem, met heel de schepping, met al haar gedachten ook, die Hij geschapen heeft in een eenheid van leven, welke niet verbroken kan worden in de dood, noch de Bron van leven kan verlaten vanwaar het kwam.

12. 1We delen één leven met elkaar, omdat we één Bron hebben, een Bron vanwaaruit volmaaktheid tot ons komt en altijd in elke heilige denkgeest verblijft die Hij volmaakt geschapen heeft. 2Zoals we waren, zo zijn wij nu en zullen we voor eeuwig zijn. 3Een slapende denkgeest moet wel ontwaken als hij ziet dat zijn eigen volmaaktheid de Heer van het Leven zo volmaakt weerspiegelt dat hij opgaat in wat daar weerspiegeld wordt. 4En nu is hij niet langer een weerspiegeling zonder meer. 5Hij wordt het weerspiegelde, en het licht dat weerspiegeling mogelijk maakt. 6Nu is geen visie nodig. 7Want de ontwaakte denkgeest is er een die zijn Bron, zijn Zelf, zijn Heiligheid kent.